MILJARDEN FLARDEN 249
MILJARDEN FLARDEN 249
Op zijn terrasbest spoedt hij zich naar het niet-essentieel Quarantaineplein. Daar aanschouwt hij met vertwijfeling het slagveld van driekwartbroeken (en verbijsterende varianten) voor mannen. Het lubbert, het hangt halfstok, het flapt, het mengt kleuren van exotische stammen en nationale vlaggen in ongeziene patronen, het toont totaal zinloos de kippenvelkleurige pechstrook tussen strak opgetrokken witte sokken en broekrand. Rustig maar, sust hij zichzelf, rustig: het volk viert virusvrijheid, er wapperen aan weerskanten feestlinten aan die drollenvangers, zo’n half metertje onder het balbezit, ook al in feeststemming, en in de uitpuilende zijzakken onder de konthammen zit het inmiddels ingedaalde vakantiegeld, inclusief de fooi voor een verse flard van de Schrijver van Miljarden Flarden, geheel de uwe.